Errare humanum est

Back with a new batch!

05/03/2005

De moeizame start van een wielergek


Zoekplaatje: Waar is Daniël?


6 september, 2004



Lief wielerdagboek,



vanaf heden noem ik ge Briek, naar Briek Schotte, de Flandrien die zei: “Koersen, manneke, das stoempn toda ge nie mee wét van welke parochie ge zijt”, en op de ochtend van de Ronde van Vlaanderen van dit jaar, tegen een uur of half twaalf, het leven liet. De koers werd gewonnen door Steffen Weseman, een mof in een roze telefoontjespak.



Vandaag – de dag dat Alejandro Valverde niet alleen vriend en vijand, maar toch voornamelijk zichzelf verrast door de Vueltarit van Burgos naar Soria te winnen – heb ik voor het eerst meegetraind met de Vadesto - Hanzerenners, de wielerclub uit Zwolle.



Vooraleer ik vertrok, stond de kilometerteller op mijn Gazelle Ventoux - buischakeling en toeclips - op zo’n 4300 kilometers die ik ge nooit heb komen vertellen, omdat dat weinig serieus te nemen viel. Hoewel, sinds de derde week van maart, dat zijn net geen 820 kilometers per maand, Briek, zo omgerekend kom je aan ongeveer 180 kilometer per week, dat is dertig per dag. Elke dag. Maar soit, waar hebben we het over? Ik deed er vandaag daar een kleine zestig bij. Niet dat die afstand nu zo schokkend is, lief wielerdagboek, maar de snelheid viel mij allezins tegen.



Het waaide bij aanvang al behoorlijk, en de wind stak de kop nog meer op, maar daarover later meer. Het was de dag van de schokkende ontdekkingen, namelijk, dat de snelheden boven de veertig in het uur een betekenis voor mij gekregen hebben, en amai, das hard hé. Die eerste vierduizend kilometers fietste ik in mijn eentje, zette de snelheid vast op 34, 35 en fietste dan een kilometer of zeventig. We reden over de dijk, van de IJsselbrug naar Zalk en daarna door naar de Zande en de eerste keer heen reden we in een enkele waaier, wat nog een vak apart bleek te zijn. Vooral het door de wind afgaan, en dan weer aanpikken bij de laatste man is een kunst, want je moet dus door de wind heen weer op snelheid komen, een truc die ik nog niet helemaal meester ben. Gelukkig knapte ik er niet als eerste af, ik deed mijn kopwerk braaf (in Zalk overigens) en pikte ter nauwer nood aan. Dat ik er buiten Zalk toch af moest (al na een kilometer of acht) vond ik een flinke teleurstelling, maar ik was, niet de eerste, en fietste op eigen tempo (35 of zoiets) naar de Zande.



Daar gingen we hetzelfde stuk weer terug, maar omdat de weg een nogal ruime bocht maakt, en de wind uit een onmogelijke hoek zat, hadden we hem weer behoorlijk tegen. Nu reden we in een dubbele waaier, wat nog een veel hogere kunst bleek dan een enkele. Ik lag er nog ver voor Zalk af, hetgeen mij niet verbaasde, en toen ik 26 reed vermande ik mij. Briek, je woorden schoten door mijn bolleke, in gedachten vloekte ik in schoon Vlaams (‘goedverdoem’ dacht ik, echt waar) en gaf er een lap op. Ergens voor me zag ik iemand anders lossen – ik vermoed trouwens dat hij op me wachtte maar soit – en samen druppelden we weer naar de groep. Daarna zijn we in een enkele waaier, via een ander weggetje, waar minder verkeer reed, naar Zalk gefietst, en vandaar de dijk op. Ik loste weer als eerste, maar voor mij zag ik al snel de anderen ook knappen. Ik koerste er naartoe en riep: “Komaan (!), we komen terug!” maar niemand bleek daar zin in te hebben, dus versnelde ik zelf maar (39 / 40) en haalde er nog een paar in.

Dat waren zo ongeveer de eerste dertig kilometers, Briek, en amai, je had gelijk – het scheelt dat ik luthers ben, en dus parochieloos, maar waar Doesburg ligt, dat wist ik even niet. Overigens ligt Doesburg aan de (Gelderse) IJssel, tussen Dieren en Doetinchem, Briek, maar komaan, laat ons niet verzanden in geografische details.



Omdat de meeste mannen afgelopen week drie wedstrijden hadden gedaan, gingen er al een paar naar huis, maar een paar sterke mensen reden nog rustig (33) naar Kampen, en vandaar naar ’s-Heerenbroek en dan Zwolle weer in. Ik reed mee, en dat was eigenlijk veel leuker, niet alleen omdat ik het (gemakkelijk overigens) kon bij houden, maar toch vooral omdat het lekker lulde. Over fietsen bijvoorbeeld, Briek, met ene André die in Terwolde werkt, bij een, naar het schijnt enorme fietsenwinkel. Of over de Vuelta, of over rondjes IJsselmeer fietsen (376 kilometer). En dat ik mijn banden eens goed moest oppompen. Tja.



Maar goed, Briek, over gezapige stukjes fietsen lees je maar elders, hier gaat het om sterven, en daar herrijzen, en dan weer sterven, als een Phoenix uit je as herrijzen enzovoorts. Dat gebeurde toen een van de jongens, Rob geloof ik, vlak voor Kampen demarreerde. Iemand reageerde, en ik natuurlijk ook. Het duurde even, er zat snit op. Het is verbazingwekkend hoe groot een gat wordt na een echte demarrage (17 kilometers in het uur verschil). Wanneer je omkijkt lijkt het wel alsof de rest dan stilstaat. Overigens wachtten we weer op de rest die weer aansloot. Mijn explosie wreekte zich natuurlijk onmiddellijk, met de wind vol op de tronie tegen de IJsselbrug op zette ik mij in het wiel van Rob, die achter drie mannetjes zat. Ik merkte dat de schavuit een gaatje liet vallen, en zijn verzet goed schakelde. Achter mij maakte een jongen in een US Postal Berryfloor shirt, wiens naam niet heeft mogen beklijven, zich ook op voor de sprint bergop. Maar de wind was aanzienlijk toegenomen, ik schat een bft of 4-5, en op de klim naar de brug (die nog vies tegenviel) was dat flink peezen.



En toen Rob dan ging, het gaatje was een meter of vijftien, zette hij me vol in de wind. Ik beukte, snokte naar zijn wiel maar kwam te kort terwijl de blauwe desperado naast mij bij mij aanhaakte en spatte vervolgens van me weg. Ik zag dat Rob het groepje voor in haalde, en de Berryfloor gast aanpikte bij die groep. Maar Rob’s actie werd op gruwelijke wijze gewroken. Het was een lange klim, en waar ik op eigen tempo langzaam terug kwam, naar de ruggen blijven kijken en zachtjes, voorzichtig, als een strijkijzer demarrerend tegen de brug op, zo plat mogelijk, ja als een scheermes werkelijk, viel Rob helemaal terug, op, leeg, stik kapot, kwijtgespeeld. Ik was ook nooit meer terug gekomen bij de vier als ze echt hadden doorgereden, maar ik pakte Rob weer op, die niet meer aansloot. Vooral ook omdat ik er even extra aan snokte toen ik hem voorbij ging. Wat gij zaait, zal ge oogsten, Briek, en Rob oogstte mijn meedogenloosheid. Rustig reden we, toen Rob eindelijk (dat heeft geruime tijd geduurd) weer was aangesloten naar Zwolle. Het was mooi zo. Volgende week weer.



Een sprint in het LooDit schreef ik de avond dat ik voor het eerst met de straffe mannen van Vadesto meereed. Sindsdien houdt ik op deze manier het wielerdagboek bij. Niet elke dag, maar met het oog op de voorbereidingen ga ik er vanaf vandaag zeker weer mee beginnen. Zoals op te maken valt uit het stukske aan Briek is het begin van een vruchtbare wielercarrière moeilijk. Ik kan mij de verbazing van mijn kennissen nog levendig herinneren toen ik mij tot wielergek ontpopte. Er bestaat zoiets als het wielervirus, en wanneer je het hebt gekregen help geen quarantaine.



Vroeger beperkte zich dat nog tot het kijken van de Tour de France, later kwamen daar de voorjaarsklassiekers bij en tegenwoordig kijk ik alles wat ik maar zien kan (wat dat aspect van de zaak betreft: hoera voor de ProTour, want lekker veel koersen op teevee). Om duistere redenen wordt steevast niet begrepen wat daar nu zo mooi aan is. Helemaal obscuur wordt het wanneer die vrienden wel overtuigt twee uur lang naar Floris-Baudewijn van Nispel tot Ruysdael kunnen kijken, die ontdekte met een stok tegen een bal te kunnen slaan; of twee in omo power witgewassen pakjes een geel balletje met haar erop van de ene kant naar de andere kant van het veldje kunnen meppen (wel netjes tussen de lijntjes blijven!). Bevlogen betogen hielpen niet.



Helemaal vreemd vond men mij toen ik een jaar of twee geleden besloot te stoppen met roken, een fiets te kopen, en zélf knetterhard te gaan fietsen. Vooral de vijftien kilo te zware, bierslobberende horecamedewerkers onder wiens vleugels ik mij nog bevond konden zich gewoonweg niet voorstellen wat het mooie was aan voor je werk nog even honderd kilometer op de Veluwe te rijden, en terwijl zij rochelend klaagden over hun verkoudheid voelde ik mijn lichaam steeds sterker worden.



Maar hard Fietsen en Wielrennen (of liever: koersen) staan los van elkaar. Daar ben ik dit voorjaar wel achter gekomen. Om te kunnen koersen, moet je hard kunnen fietsen, maar daarmee is alles ook wel gezegd. Wie alleen hard kan fietsen, wint geen race.



De enorme kracht die koersen van een mens vraagt is denk ik het mooiste aspect van de sport. Het lijden, het afzien (wie herinnert zich nog Remmert Wielinga in de tour van 2003? Vanaf dag 2 had hij diaree, elke dag werd hij zieker. Hij stapte twee dagen voor Parijs volslagen uitgemergeld af).



De muur van GeraardsbergenDe muur van Geraardsbergen is, in schoon Vlaams, een kaske. Het is een stijl kreng, Baden Cooke, de Australische sprinter die in de tour van 2003 in de laatste etappes groene trui afsnoepte van zijn landgenoot Robbie McEwen, liet zich de woorden ‘Oh, my God’ ontvallen nadat hij ‘the mjoer’ had verkend. En er ligt geen asfalt op. En ze moeten erover heen als ze al 230 kilometer hebben gefietst. Allen de gedachte doet mij rillen. Of denk aan Carrefour de l’arbre – een vijfsterrenstrook kasseien in Parijs - Roubaix. En met welke lichaamsdelen die jongens op een fiets zitten? Gelukkig heb ik vooralsnog alleen nog op asfalt of een betonnen fietspaadje gereden - de enige kasseistroken die ik ken zijn kort en liggen er prima bij in Zutphen.



Toen ik mij in de herfst van vorig jaar eens ging oriënteren op wielerclubs in de regio, kwam ik terecht bij de Vadesto Hanzerenners waar ik met veel enthousiasme ben onthaald. Een keertje meetrainen was geen enkel probleem – graag zelfs! – en die 6e september voel ik nog steeds. Ik heb mij toen voorgenomen dat ik nooit meer kopwerk doet, als André Klompmaker mij gaat overnemen.



Na een zachte winter (volgens het KNMI) waarin ik dankzij het mooie weer gewoon elk weekeinde doorreed (spijtig genoeg kreeg mijn voorbereidingen door een verre stage een flinke knauw) was het in februari tijd voor de voorjaarscompetitie in ’t Loo. Bij de B-amateurs is het allemaal goed bij te houden. Alleen gaten dichtrijden is nog lastig. Reed ik vroeger uitsluitend op de grote plaat: tegenwoordig rijd ik door de duurtrainingen soms weer te soepel. Maar daarvoor gaan we oefenen. Trainen, afzien, beulen, stoempen, harken, knallen en waarschijnlijk nog een paar keer vierkant rijden en hongerklop krijgen ook.



Ik ga dit jaar knetterhard fietsen, wie doet er mee?

0 reacties:

Een reactie posten

Aanmelden bij Reacties posten [Atom]

<< Homepage