Errare humanum est

Back with a new batch!

23/03/2005

Feuilleton

De verbittering van Thomas Lumpke deel 9

Eerst had ik het idee dat Lumpke’s bombastische manier van formuleren, met opsommingen waar geen einde aan leek te komen, en een intonatie en ritme die rechtstreeks uit het theater kwamen, gespeeld was. Dat de persoon van Thomas Lumpke een rol was, uit een obscuur achteraf zaaltje, waar zelden iemand eens kwam kijken. Maar dat was niet zo. Thomas was geen rol, geen karakter, geen verzameling karaktertrekken. Thomas Lumpke was een mens dat zo weinig wilde voelen, dat al wat overbleef ellende was. Thomas Lumpke was iemand die nog zo weinig wilde dat al wat overbleef simpelweg onhaalbaar was.

Zoals hij daar, hijgend halfop in zijn ziekenhuisbed zat, op de achtergrond een schilderij waarop het regende, moegestreden van het zichzelf en de wereld haatten. Dit kon de beste acteur niet spelen. Maar ik had geen medelijden. Nooit heb ik medelijden voor hem gehad en Lumpke wist dat. Daarom haatte hij mij ook. Alles wat hij wilde was aandacht, vriendschap, liefde. Hij kreeg het niet van me. Als ik dat ging doen, werd hij in plaats van mijn studieobject mijn vriend en dat zou onmiddellijk de dood in de pot zijn. Lumpke was heel intelligent. Lumpke wist het, en ik wist dat Lumpke het wist. Toch bleef ik komen, en Lumpke bleef me ontvangen.

De dagen in het ziekenhuis waren vreselijk voor Lumpke die zei dat hij een buitenmens was. Of dat waar was wist ik niet, en ik zou er ook nooit achterkomen want altijd als Lumpke mij ontving waren we binnen. Toch zei Lumpke graag eens naar buiten te willen, de geur van de wind op te snuiven, de regen op zijn huid te voelen. Ik had geen idee dat Lumpke er dergelijke romantische ideeën op na hield, maar Lumpke zei diep van binnen een romanticus te zijn. Hij loog dat hij barstte.

Toch wist hij me die dag te verassen met een kort verhaal dat hij geschreven had. “Sinds wanneer schrijf jij korte verhalen?” vroeg ik hem. Lumpke glimlachte. Hij glom van trots.

“Ik heb nog nooit iets geschreven”, zei hij. “Ik ben ontmaagd, en het voelde fantastisch.” Hij gaf me een bundeltje papieren waarop met hanenpoten het volgende korte verhaal genoteerd stond. (Ik vroeg me, terwijl ik het las, bij bijna elke zin af hoe het toch kon dat zo’n goede schilder zo’n lelijk handschrift had.)

16/03/2005

Feuilleton
De verbittering van Thomas Lumpke deel 8

“Ik ben dankbaar voor abstracte zaken als winstbejag en conjuctuur, waarvoor in deze wereld concrete zaken als mensenlevens en dierenwelzijn moeten wijken. Ik ben dankbaar voor alle luxe die ik om mij heen verzameld heb, voor insecticide en CFK’s, voor plasmaschermen en benzinemotors, voor het uitdijen van de randstad, ik ben dankbaar voor de snelweg die dwars door Maastricht loopt en verantwoordelijk is voor de tien tot vijftien procent kleinere longinhoud van de jeugd aldaar, ik ben dankbaar voor Koreaanse multinationals, dankbaar voor de prachtige wereld waarin wij leven en waar ik niets aan probeer te veranderen omdat ik anders misschien mezelf minder snel verrijk dan mijn buurman.”

“En waarom zou ik daar niet dankbaar voor zijn, Daniël? Stel je een wereld voor zonder magnetronbroodjes! Of zonder luchtverfrissers voor op de keukentafel omdat ze zo prachtig zijn vormgegeven. We moeten maar blijven werken, in een maalstroom van consumptie, omdat we meer spullen moeten kopen die we zo hard nodig hebben, omdat anders anderen ze nul komma nul drie procent meer nodig hebben dan wij en dat gaat koste van onze positie of zoiets.”

“Ik ben dankbaar voor de economie die mij elke maand een zak geld geeft om weer in haar donkere gaatjes van kussentjes voor op de sofa en afhaalpizza’s te stoppen. Ik hoor haar zachtjes kreunen als ik een in de Oekraïne voor acht euro vervaardigde trui bij de We koop voor veertig euro; ik voel haar liefdessappen langs mijn handen druipen wanneer ik jenever drink, en haar gekreun zwelt elke maand harder aan. De economie is onverzadigbaar, en hoe harder ik probeer om haar klaar te maken, hoe harder ze zucht en kreetjes slaakt, maar climaxen doet ze nooit, de tantrische snol.”

“En in Afrika gaan ze dood omdat de economie hen niet van aidsremmers kan voorzien, of van fatsoenlijk vreten. Maar AK47’s zijn er zat, want de economie vindt wapens geil, net als drugs en spinoff effecten. Mijn God wat ben ik dankbaar voor spinoff effecten, ik vraag je, waar zouden we zijn zonder spinoff effecten? In de zwartste jaren van de Middeleeuwen mijn vriend! Kun je de economie horen? Ze heeft zowat de hik van geluk. Spinoff effect! Ga je mee besteden?”

Min of meer tegen mijn zin ging ik akkoord met de ‘open relatie’. Ik zat helemaal niet te wachten op een meisje die ik moest delen, en daar dan ook nog eens de verhalen over moest aanhoren, maar soit zo is de tijd, en dat moest kunnen. Eigenlijk was ik op zoek naar iets exclusiefs. Wij tegen de wereld, dat soort gereutel. Maar zij was nog lang niet klaar met het nachtleven, het flirten en de one night stands. Het vrijgezellenleven eigenlijk. Aldus geschiedde, ik had een vriendin, zij bleef vrijgezel. Natuurlijk moest dat fout lopen.

Een keer in de week aten we samen, een keer in de week werd er uitgebreid gekookt, soms bij mij, meestal bij haar. De rest van de week waren we veel te druk, ik met koersen en mijn freelancersbedrijfje, zij met haar baan. We zagen elkaar wel vaker, meestal op de maandag en woensdag, na het werk en het eten. Meestal pas na een uur of negen, ik had dan het journaal gekeken, zij GTST. Eigenlijk waren onze werelden zo ver van elkaar verwijderd dat God er een touw tussen kon spannen en erop kon koorddansen. De zondag was samen eten, en lief doen tegen elkaar op de bank enzovoorts, enfin, u kent dat wel.

Afgelopen zondag was zo’n zondag. Ik had zaterdag een wedstrijd gereden, een amateur-klassieker in Drente, met kasseistroken en heuveltjes, de hele mikmak. Zij was die avond uit geweest – dat deed ze meestal met vriendinnen, maar soms ook wel alleen. Gisteren was ze alleen gegaan, God weet waar naartoe. Toen ik die middag tegen een uur of vier bij haar voor de deur stond met een doos vol boodschappen bonjourde ze nog net haar minnaar van de nacht ervoor naar buiten.

Het was een lange man, donker haar, donkere ogen, sportschooltype, met twee dagen baardje en sportieve kleren. Zij stond in de deuropening in een badjas, haar haren nog nat. De zijne waren dat ook nog een beetje. Hij droeg een ribbroek, een effen wit overhemd waar wat borsthaar doorheen prikte, zijn jasje had hij onder de arm. Hij keek me aan alsof ik Pierlala was en mompelde een goedendag. Ze zwaaide toen hij omkeek.

Ik was naast haar gaan staan en had er toen gelijk al iets van gezegd. Iets in de trant: “Als je nou zo nodig moet, zou je dan in elk geval kunnen zorgen dat je neukertjes weg zijn op het moment dat ik langskom?” Zoiets. “Hij is nu toch weg?” had zij gereageerd en had er een beetje om gelachen. Ik vermoed dat ze er wel van genoot. Dat moest natuurlijk wel verkeerd gaan.

Na het de zelf gemaakte wildragout met cranberrysaus van Vlieland, waar ik eerder die week geweest was voor een verhaal voor de Vogelbescherming (de op Vlieland geplukte cranberries worden op Terschelling tot saus verwerkt en dan weer op Vlieland verkocht als Vlielandse Cranberry saus), liet het beeld van de weglopende man -veel aantrekkelijker dan ik ooit kon worden, veel gespierder, sterkere kaaklijn, beter haar, mooiere ogen, puurdere geest, hartelijker en sympathieker karakter - mij nog altijd niet los. Ik was jaloers ja. Ze was van mij.

Het gesprek dat het eten opvolgde was geen intiem onderonsje tussen verliefden die net lekker hadden gegeten en een kopje koffie dronken. Ik vertelde haar wat ik ervan vond, zij reageerde nogal laconiek. Ik was gewoon “een van de velen”, volgens madam, “eentje die het geluk had om vaker te mogen terugkomen.” Wat ze in haar eigen tijd deed was haar zaak. Ze lachte mijn drang tot exclusiviteit passief weg en zei me dat dat misschien iets voor later was. “Net als kinderen en een hond.” Toen besloot ik, kwaad, afgewezen en vooral bespot, dat ze nooit kinderen zou krijgen.

Ik denk dat de buren jullie hebben gebeld. Het zal wel een herrie geweest zijn. Ik weet er eigenlijk niet zo heel veel meer van. Het is vreemd, vindt u ook niet, dat de momenten die ons leven zo beïnvloeden, dat die het slechtst beklijven?

15/03/2005

Single


Ik ben nooit een singles man geweest. Één singletje kocht ik in mijn leven, uit gebrek aan geld voor het album: Burning Stuntman, van de Golden Earring. Froukje de Both’s eerste singletje was van Lenny Kuhr. Je moet kennelijk ergens beginnen.

Singletjes. Ik vind het maar niets. Afgezien van het feit dat je 5,99 betaald voor drie nummers (omgerekend zou de prijs van een gemiddelde cd komen op een dikke 25 euro) zijn het bovendien vaak de minste nummers van het album. Bovendien vind ik dat een album als kunstwerk op zich beschouwd moet worden, de afzonderlijke liedjes zijn de penseelstreken waaruit dit schilderij is opgebouwd. Een singletje is dus een relatief dure penseelstreek of drie.

Vroeger was het nog wel geinig, toen had je A en B kanten. Kung Fu Fighting was oorspronkelijk een B kant. De A kant kwam in de hitlijsten omdat iedereen de B kant eigenlijk veel leuker vond. Maar dat wisten jullie al. Tegenwoordig is het een onvolledig cd’tje. Jammer. Ik draai de Burning Stuntman nooit. Ik heb het gekocht, drie keer gedraaid en in een la opgeborgen. Het ligt niet eens in Zwolle, maar nog altijd bij mijn ouders. Ik mis het geen moment.

Wat ik wel heb gemist toen het in Rotterdam lag, en ik in Zwolle was, was de greatest hits cd van het Vlaamse ‘De Mens’. Een fantastisch album, vol met fantastische vol met fantastische singletjes. Vreemd eigenlijk, want ik zou de afzonderlijke singles waarschijnlijk nooit meer gedraaid hebben.

08/03/2005

Om onduidelijke redenen was het eerste dat ik zonet dacht toen ik wakker werd: “En we gingen op vakantie van het geld van ome Jan.” Vreemde eerste gedachte nietwaar. Temeer daar ik geen ome Jan heb. Derhalve kan ik ook wel naar zijn centen fluiten (fuut).

Toen ging ik, zoals ik dat elke ochtend doe, nadat ik de computer aan had gezet, naar het toilet. Daar lag de Wordt Vervolgt, het Amnesty International blaadje, dat ‘Rita Verdonk, strenge meesteres integratie en asielbeleid blablabla’ kopte. Mensen die zeggen: “Ik poep op Verdonk”, als puntje bij paaltje komt valt dit tegen. Ook stond er een artikel in over het geweld tegen vrouwen. Er is een ook internationale vrouwendag. Wat ze precies hadden gedaan werd niet duidelijk (zoals zo vaak bij vrouwen). Ik vroeg mij af of er ook een internationale mannendag bestond en wat wij dan zouden doen. En waarom ik er nog nooit voor was uitgenodigd.

Volgens mij is de reden dat er geen Internationale mannendag is, althans niet eentje waar ik ook van gehoord heb, is dat mannen gewoon geen reet te doen hebben. Dat is volgens mij ook de reden dat er wel een Internationale vrouwendag is. Als mannen zich maar hard genoeg vervelen gaan ze vanzelf een oorlogje beginnen, vrouwen, kinderen of ponies verkrachten of terroristische aanslagen plegen. Geef Bin Laden een elektrische trein en volgens mij heb je een groot deel van de problemen opgelost. Maar misschien ook niet, want als ik het kan verzinnen kunnen de Yanks dat helemaal en dan is het vast ook wel geprobeerd.

Een ander aspect van de vrouwenproblematiek is dat het kennelijk gewoon leuk is om ze een beetje op stang te jagen. Meisjes plagen kusjes vragen. En als ze nee zeggen, doe je het gewoon toch want wat moet je anders doen in donker Afrika / Thailand / Utrecht? Wat is de wereld toch een lege, stompzinnige, lelijke kutplek.

Soms wilde ik dat ik op vakantie kon van het geld van ome Jan, en dat ik nooit meer naar de Aarde terug hoefde te komen.

05/03/2005

Linda.

En weer won Linda de Zwoll. ‘Natuurlijk’ zou ze zeggen.

Volgens mij is Linda de ideale vrouw. In mijn verbeelding brengt ze haar dag door met het verleidelijk lezen van de Winkler Prins (ze is nu bij deel Dol – Enk), kranten en af en toe drinkt ze een glaasje gewonnen wijn als ze naar een film over een vakantieromance uit 1989 kijkt. Wat zou ik ervoor geven om naast haar op de bank te zitten!

Linda’s hobbies zijn, behalve het vergaren van kennis in de meest algemene zin des woords, koken en parachutespringen. Ze verdient haar geld met het recenseren van televisieseries en klassieke muziek (voor de VPRO gids) en af en toe gaat ze naar een historische sportwedstrijd (puur toeval!).

Linda is een dienstbare dame van een jaar of vijfentwintig met vlammend rood haar en een voorkeur voor korte rokjes en maillots die ze zomers in verband met haar melkwitte huid niet kan dragen. Ze heeft ontzag voor wielrenners en laat alleen in volle trams of bussen windjes. Linda rijdt motorfiets (Indian die ze zelf heeft gebouwd), rookt niet en drinkt matig. Linda kan genieten van de kleine dingen en is tevreden. Ze steunt de vogelbescherming en heeft een Foster Parents kind in Ghana dat Mbeke N’kiki heet.

Als ze alleen is speelt ze thatermonologen voor de spiegel. Ze heeft een ruim vier kamer appartement in Zwolle, een buitenhuis in Noorwegen en eentje in Spanje. Maar daar gaat ze eigenlijk nooit heen, want daar is ze al geweest. Ze plant nu een vakantie naar Centraal Azië, want ‘daar zijn zo lekker weinig reisgidsen voor’. Antwerpen vindt ze de leukste stad van West Europa. Linda’s grootste wens is wereldvrede en het moederschap. Linda is vrijgezel. Ze valt op lange, magere jongens met een zwarte bril en een wit overhemd.

Volgens mij wordt het nodig tijd dat de Cervezas weer eens winnen, ik slaap er slecht van.

De moeizame start van een wielergek


Zoekplaatje: Waar is Daniël?


6 september, 2004



Lief wielerdagboek,



vanaf heden noem ik ge Briek, naar Briek Schotte, de Flandrien die zei: “Koersen, manneke, das stoempn toda ge nie mee wét van welke parochie ge zijt”, en op de ochtend van de Ronde van Vlaanderen van dit jaar, tegen een uur of half twaalf, het leven liet. De koers werd gewonnen door Steffen Weseman, een mof in een roze telefoontjespak.



Vandaag – de dag dat Alejandro Valverde niet alleen vriend en vijand, maar toch voornamelijk zichzelf verrast door de Vueltarit van Burgos naar Soria te winnen – heb ik voor het eerst meegetraind met de Vadesto - Hanzerenners, de wielerclub uit Zwolle.



Vooraleer ik vertrok, stond de kilometerteller op mijn Gazelle Ventoux - buischakeling en toeclips - op zo’n 4300 kilometers die ik ge nooit heb komen vertellen, omdat dat weinig serieus te nemen viel. Hoewel, sinds de derde week van maart, dat zijn net geen 820 kilometers per maand, Briek, zo omgerekend kom je aan ongeveer 180 kilometer per week, dat is dertig per dag. Elke dag. Maar soit, waar hebben we het over? Ik deed er vandaag daar een kleine zestig bij. Niet dat die afstand nu zo schokkend is, lief wielerdagboek, maar de snelheid viel mij allezins tegen.



Het waaide bij aanvang al behoorlijk, en de wind stak de kop nog meer op, maar daarover later meer. Het was de dag van de schokkende ontdekkingen, namelijk, dat de snelheden boven de veertig in het uur een betekenis voor mij gekregen hebben, en amai, das hard hé. Die eerste vierduizend kilometers fietste ik in mijn eentje, zette de snelheid vast op 34, 35 en fietste dan een kilometer of zeventig. We reden over de dijk, van de IJsselbrug naar Zalk en daarna door naar de Zande en de eerste keer heen reden we in een enkele waaier, wat nog een vak apart bleek te zijn. Vooral het door de wind afgaan, en dan weer aanpikken bij de laatste man is een kunst, want je moet dus door de wind heen weer op snelheid komen, een truc die ik nog niet helemaal meester ben. Gelukkig knapte ik er niet als eerste af, ik deed mijn kopwerk braaf (in Zalk overigens) en pikte ter nauwer nood aan. Dat ik er buiten Zalk toch af moest (al na een kilometer of acht) vond ik een flinke teleurstelling, maar ik was, niet de eerste, en fietste op eigen tempo (35 of zoiets) naar de Zande.



Daar gingen we hetzelfde stuk weer terug, maar omdat de weg een nogal ruime bocht maakt, en de wind uit een onmogelijke hoek zat, hadden we hem weer behoorlijk tegen. Nu reden we in een dubbele waaier, wat nog een veel hogere kunst bleek dan een enkele. Ik lag er nog ver voor Zalk af, hetgeen mij niet verbaasde, en toen ik 26 reed vermande ik mij. Briek, je woorden schoten door mijn bolleke, in gedachten vloekte ik in schoon Vlaams (‘goedverdoem’ dacht ik, echt waar) en gaf er een lap op. Ergens voor me zag ik iemand anders lossen – ik vermoed trouwens dat hij op me wachtte maar soit – en samen druppelden we weer naar de groep. Daarna zijn we in een enkele waaier, via een ander weggetje, waar minder verkeer reed, naar Zalk gefietst, en vandaar de dijk op. Ik loste weer als eerste, maar voor mij zag ik al snel de anderen ook knappen. Ik koerste er naartoe en riep: “Komaan (!), we komen terug!” maar niemand bleek daar zin in te hebben, dus versnelde ik zelf maar (39 / 40) en haalde er nog een paar in.

Dat waren zo ongeveer de eerste dertig kilometers, Briek, en amai, je had gelijk – het scheelt dat ik luthers ben, en dus parochieloos, maar waar Doesburg ligt, dat wist ik even niet. Overigens ligt Doesburg aan de (Gelderse) IJssel, tussen Dieren en Doetinchem, Briek, maar komaan, laat ons niet verzanden in geografische details.



Omdat de meeste mannen afgelopen week drie wedstrijden hadden gedaan, gingen er al een paar naar huis, maar een paar sterke mensen reden nog rustig (33) naar Kampen, en vandaar naar ’s-Heerenbroek en dan Zwolle weer in. Ik reed mee, en dat was eigenlijk veel leuker, niet alleen omdat ik het (gemakkelijk overigens) kon bij houden, maar toch vooral omdat het lekker lulde. Over fietsen bijvoorbeeld, Briek, met ene André die in Terwolde werkt, bij een, naar het schijnt enorme fietsenwinkel. Of over de Vuelta, of over rondjes IJsselmeer fietsen (376 kilometer). En dat ik mijn banden eens goed moest oppompen. Tja.



Maar goed, Briek, over gezapige stukjes fietsen lees je maar elders, hier gaat het om sterven, en daar herrijzen, en dan weer sterven, als een Phoenix uit je as herrijzen enzovoorts. Dat gebeurde toen een van de jongens, Rob geloof ik, vlak voor Kampen demarreerde. Iemand reageerde, en ik natuurlijk ook. Het duurde even, er zat snit op. Het is verbazingwekkend hoe groot een gat wordt na een echte demarrage (17 kilometers in het uur verschil). Wanneer je omkijkt lijkt het wel alsof de rest dan stilstaat. Overigens wachtten we weer op de rest die weer aansloot. Mijn explosie wreekte zich natuurlijk onmiddellijk, met de wind vol op de tronie tegen de IJsselbrug op zette ik mij in het wiel van Rob, die achter drie mannetjes zat. Ik merkte dat de schavuit een gaatje liet vallen, en zijn verzet goed schakelde. Achter mij maakte een jongen in een US Postal Berryfloor shirt, wiens naam niet heeft mogen beklijven, zich ook op voor de sprint bergop. Maar de wind was aanzienlijk toegenomen, ik schat een bft of 4-5, en op de klim naar de brug (die nog vies tegenviel) was dat flink peezen.



En toen Rob dan ging, het gaatje was een meter of vijftien, zette hij me vol in de wind. Ik beukte, snokte naar zijn wiel maar kwam te kort terwijl de blauwe desperado naast mij bij mij aanhaakte en spatte vervolgens van me weg. Ik zag dat Rob het groepje voor in haalde, en de Berryfloor gast aanpikte bij die groep. Maar Rob’s actie werd op gruwelijke wijze gewroken. Het was een lange klim, en waar ik op eigen tempo langzaam terug kwam, naar de ruggen blijven kijken en zachtjes, voorzichtig, als een strijkijzer demarrerend tegen de brug op, zo plat mogelijk, ja als een scheermes werkelijk, viel Rob helemaal terug, op, leeg, stik kapot, kwijtgespeeld. Ik was ook nooit meer terug gekomen bij de vier als ze echt hadden doorgereden, maar ik pakte Rob weer op, die niet meer aansloot. Vooral ook omdat ik er even extra aan snokte toen ik hem voorbij ging. Wat gij zaait, zal ge oogsten, Briek, en Rob oogstte mijn meedogenloosheid. Rustig reden we, toen Rob eindelijk (dat heeft geruime tijd geduurd) weer was aangesloten naar Zwolle. Het was mooi zo. Volgende week weer.



Een sprint in het LooDit schreef ik de avond dat ik voor het eerst met de straffe mannen van Vadesto meereed. Sindsdien houdt ik op deze manier het wielerdagboek bij. Niet elke dag, maar met het oog op de voorbereidingen ga ik er vanaf vandaag zeker weer mee beginnen. Zoals op te maken valt uit het stukske aan Briek is het begin van een vruchtbare wielercarrière moeilijk. Ik kan mij de verbazing van mijn kennissen nog levendig herinneren toen ik mij tot wielergek ontpopte. Er bestaat zoiets als het wielervirus, en wanneer je het hebt gekregen help geen quarantaine.



Vroeger beperkte zich dat nog tot het kijken van de Tour de France, later kwamen daar de voorjaarsklassiekers bij en tegenwoordig kijk ik alles wat ik maar zien kan (wat dat aspect van de zaak betreft: hoera voor de ProTour, want lekker veel koersen op teevee). Om duistere redenen wordt steevast niet begrepen wat daar nu zo mooi aan is. Helemaal obscuur wordt het wanneer die vrienden wel overtuigt twee uur lang naar Floris-Baudewijn van Nispel tot Ruysdael kunnen kijken, die ontdekte met een stok tegen een bal te kunnen slaan; of twee in omo power witgewassen pakjes een geel balletje met haar erop van de ene kant naar de andere kant van het veldje kunnen meppen (wel netjes tussen de lijntjes blijven!). Bevlogen betogen hielpen niet.



Helemaal vreemd vond men mij toen ik een jaar of twee geleden besloot te stoppen met roken, een fiets te kopen, en zélf knetterhard te gaan fietsen. Vooral de vijftien kilo te zware, bierslobberende horecamedewerkers onder wiens vleugels ik mij nog bevond konden zich gewoonweg niet voorstellen wat het mooie was aan voor je werk nog even honderd kilometer op de Veluwe te rijden, en terwijl zij rochelend klaagden over hun verkoudheid voelde ik mijn lichaam steeds sterker worden.



Maar hard Fietsen en Wielrennen (of liever: koersen) staan los van elkaar. Daar ben ik dit voorjaar wel achter gekomen. Om te kunnen koersen, moet je hard kunnen fietsen, maar daarmee is alles ook wel gezegd. Wie alleen hard kan fietsen, wint geen race.



De enorme kracht die koersen van een mens vraagt is denk ik het mooiste aspect van de sport. Het lijden, het afzien (wie herinnert zich nog Remmert Wielinga in de tour van 2003? Vanaf dag 2 had hij diaree, elke dag werd hij zieker. Hij stapte twee dagen voor Parijs volslagen uitgemergeld af).



De muur van GeraardsbergenDe muur van Geraardsbergen is, in schoon Vlaams, een kaske. Het is een stijl kreng, Baden Cooke, de Australische sprinter die in de tour van 2003 in de laatste etappes groene trui afsnoepte van zijn landgenoot Robbie McEwen, liet zich de woorden ‘Oh, my God’ ontvallen nadat hij ‘the mjoer’ had verkend. En er ligt geen asfalt op. En ze moeten erover heen als ze al 230 kilometer hebben gefietst. Allen de gedachte doet mij rillen. Of denk aan Carrefour de l’arbre – een vijfsterrenstrook kasseien in Parijs - Roubaix. En met welke lichaamsdelen die jongens op een fiets zitten? Gelukkig heb ik vooralsnog alleen nog op asfalt of een betonnen fietspaadje gereden - de enige kasseistroken die ik ken zijn kort en liggen er prima bij in Zutphen.



Toen ik mij in de herfst van vorig jaar eens ging oriënteren op wielerclubs in de regio, kwam ik terecht bij de Vadesto Hanzerenners waar ik met veel enthousiasme ben onthaald. Een keertje meetrainen was geen enkel probleem – graag zelfs! – en die 6e september voel ik nog steeds. Ik heb mij toen voorgenomen dat ik nooit meer kopwerk doet, als André Klompmaker mij gaat overnemen.



Na een zachte winter (volgens het KNMI) waarin ik dankzij het mooie weer gewoon elk weekeinde doorreed (spijtig genoeg kreeg mijn voorbereidingen door een verre stage een flinke knauw) was het in februari tijd voor de voorjaarscompetitie in ’t Loo. Bij de B-amateurs is het allemaal goed bij te houden. Alleen gaten dichtrijden is nog lastig. Reed ik vroeger uitsluitend op de grote plaat: tegenwoordig rijd ik door de duurtrainingen soms weer te soepel. Maar daarvoor gaan we oefenen. Trainen, afzien, beulen, stoempen, harken, knallen en waarschijnlijk nog een paar keer vierkant rijden en hongerklop krijgen ook.



Ik ga dit jaar knetterhard fietsen, wie doet er mee?

02/03/2005

Feuilleton
De verbittering van Thomas Lumpke deel 6


“Zal ik het voor je doen?” vroeg ik in een poging mij te herstellen terwijl Thomas een tweede vloeitje tevoorschijn trok. Rizla. Lumpke schudde het hoofd. “Het draaien van een sigaret is uiterst persoonlijk”, vond hij. Toen hij zwijgend zijn derde vloeitje doormidden had gescheurd gooide hij het pakje zonder iets te zeggen naar mij toe. Ik vouwde een keurige toeter zoals ik ze vroeger zelf ook rookte maar Lumpke was niet tevreden.

“Veel te klein zuigmondje”, mopperde hij. Hijzelf rookte kennelijk boomstammen. Ik vouwde er een hele batterij zodat Lumpke in elk geval de komende tijd wat te roken had, maar geen van allen kon hem bekoren. Hij meldde dat dat gebroken been hem weinig uitmaakte, maar dat hij niet zijn eigen shagjes kon rollen omdat de controle over zijn handen nog niet was teruggekeerd, dat was eigenlijk het ergste. “Pijn”, zei hij en pauzeerde even, alsof hij iets diepfilosofisch ging zeggen, “fysieke pijn doet me niet zoveel.” Ik besloot er niet op te reageren.

“Invaliden stellen zich aan”, was het volgende statement dat hij lanceerde. “Pijn is tijdelijk, trots is eeuwig”, voegde hij daar clichématig aan toe. Hij trok zichzelf in het groteske, iets dat mij zovel intrigeerde als ergerde. Ik besloot dat ik nodig naar huis toe moest, maar zocht een galante manier om mij uit de voeten te maken.

Hoewel Lumpke zeker doorhad dat ik weg wilde, maakte hij me dit niet gemakkelijk. Hij hield het gesprek - dat eigenlijk geen gesprek was, maar een monoloog – gaande door telkens met een nieuw aforisme op de proppen te komen. Ze werden hoe langer hoe drakeriger, totdat bij ‘Pijn is zwakte’ mijn tolerantiegrens bereikt was. Ik snapte dat Lumpke het mij onmogelijk wilde maken om subtiel gedag te zeggen en ik gaf hem tenslotte zijn zin door vrij abrupt afscheid te nemen. “Beterschap”, wenste ik. “Ik ben niet ziek.”
“Een voorspoedig herstel dan.”
“Whatever”, zei Thomas en stak een nieuwe sigaret op. Misschien had ik er toch te weinig gedraaid.

Toen ik de deur bijna doorwas riep hij mij naam. Even twijfelde ik. De verleiding om weg te lopen en te doen of ik niets gehoord had was groot, maar ik overwon haar en stak mijn hoofd nog eenmaal door de deur naar binnen. Lumpke tikte zijn sigaret af in een lege kop thee en zei: “Als je morgen weer komt, neem je dan wat schilderspullen mee?”